28 april 2016

Een mengelmoesje


Randwijk is mijn geboorteplaats en ik woonde er tot mijn 20e jaar. Mijn vaders roots lagen in Ede en Renswoude. Eind jaren 30 vestigde de familie Van Deelen zich ook in mijn geboortedorp.
De voorouders van mijn moeder bewoonden verschillende dorpen in de gemeenten Ede en Barneveld.

Welk dialect sprak ons gezin; dat hield ons bezig. Het was overduidelijk niet dezelfde taal als de Randwijkse bevolking. Een kerel was bij ons een "keerl" en geen "kjel, maar "precies" was ook "krek". En zo waren er verschillen en overeenkomsten. We hadden van allerlei dialecten wat meegekregen.

Mijn kinderen groeiden op in het westen van het land. Klasgenoten meenden in mijn oudste zoon overduidelijk een Brabantse komaf te herkennen, ofwel de Betuwse restanten. Nu hij in díe omgeving studeert, horen zijn medestudenten de Rotterdamse tongval.

Ik vind het altijd heerlijk om "plat te proaten". 
Bij een familiebezoekje schakel ik direct over op mijn moerstaal en pas na ongeveer 30 km rijden, op de terugweg naar huis, heb ik mijn ABN of Poldernederlands weer te pakken.

Via de taaldetector van het Meertensinstituut probeerde ik te achterhalen welk dialect ik spreek. De uitslag luidt als volgt: "Wij denken dat u een Utrechts dialect spreekt. Maar uw uitspraak toont ook overeenkomsten met het Zuid-Hollands, Veluws en Stellingwerfs."

Het lijkt er op dat de taal van mijn voorouders nog steeds vat op mij heeft. En ik heb blijkbaar een deel van de streektaal overgenomen van de plek waar ik nu een kwart eeuw woon.